Reformatorisch Dagblad

Interview met Willem van Twillert door Gert de Looze

Willem van Twillert wil met zijn psalmvoorspelen goede gebruiksmuziek aanreiken
Een mooie kwintparallel mag

Voorspelen maken is voor Willem van Twillert vooral hard werken. “Vaak van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat improviseren en schetsjes maken. De buurvrouw snapt er niets van dat het licht op mijn muziekkamer al om zeven uur brandt.” Inmiddels heeft de Amersfoortse organist de uitgave met voorspelen van alle psalmen gereed. “Het mooiste compliment? Dat mensen mijn muziek goed kunnen gebruiken in de eredienst.” Van Twillert rondde onlangs zijn reeks psalmvoorspelen af.
“Zal ik mijn nieuwste werk laten horen?” Het kost weinig moeite Willem van Twillert tot een klankdemonstratie van zijn Van Vulpen-orgel te bewegen. Alle registers komen aan bod. Vlot werkt de Amersfoortse organist zich door de uitgebreide bewerking van Psalm 80 heen, een manuscript dat uit aan elkaar geplakte A4’tjes bestaat. Het is een werk met een vroegmoderne toets. Niet direct het idioom waar Van Twillert om bekendstaat.
De musicus houdt van de werkplek op de tweede verdieping van zijn huis. “Dat uitzicht op de kerk van Hoogland… Vaak is het licht hier al om zeven uur ‘s morgens aan en gaat het elf uur ‘s avonds uit. Deze kubieke meter orgel is dan mijn wereld, wat een enorme rust geeft. Ik ben maar gestopt om de buurvrouw uit te leggen wat me bezielt. Componeren is gewoon heerlijk, want je máákt iets. Van eind 1995 tot eind vorig jaar heb ik me voornamelijk met het schrijven van psalmvoorspelen bezig gehouden. Gelukkig kan ik het me veroorloven om minder les te geven.”
De noten blijken Van Twillert niet aan te komen waaien. “Inspiratie? Voorspelen maken is voor mij vooral hard werken. Meer transpiratie dan inspiratie. Vrijwel alle muziek ontstaat al improviserend achter de klavieren van mijn orgel. Wanneer er iets moois boven komt drijven, leg ik dat in een schets vast. Later speel ik dit probeersel weer door en kijk of ik het nog steeds een leuk idee vind. Zo niet, dan belandt het in de prullenbak. Zie ik er wel iets in, dan werk ik mijn aantekeningen verder uit en wordt al snel een vorm duidelijk.”
De Amersfoortse organist hoort in zijn voorspelen echo’s van dertig jaar kerkorganistschap doorklinken. “In feite dik ik mijn improvisaties in tot voorspelen, overbodige zaken verdwijnen daardoor. Natuurlijk volgt een technische screening. Overigens laat ik wel eens een kwintparallel staan wanneer die mooi is, al vindt niet iedereen dat juist. Soms heb ik de neiging net als Feike Asma de voetnoot: “Deze parallel staat hier bewust” toe te voegen.

Rustperiode

Het schrijven van voorspelen bij alle psalmen was voor Van Twillert een vrij constant proces. “Een enkele keer heb ik een rustperiode van een paar maanden ingebouwd. Na mijn vierde bundel voorspelen wist ik even niet meer hoe ik verder moest. Of dat eng is? Nee, inmiddels weet ik dat er altijd wel weer iets komt. Soms moeizaam, zoals bij Psalm 88, waar ik bij een van de twee voorspelen heb gekozen voor de vroegste (van rond 1100) en eenvoudigste vorm: een organumstijl met kwarten en kwinten.
In mijn hoofd klinkt een compositie prachtig en klopt alles. Totdat ik het probeer te spelen, dan ben je meteen weer terug in het gebroken bestaan en blijkt lang niet alles te kunnen.”
De organist stelde vooraf grenzen vast. Zijn psalmvoorspelen moesten aan verschillende criteria voldoen, zoals een eenvoudige speelbaarheid, herkenbaarheid van de melodie en uitvoerbaarheid op een eenmanualig orgel. De delen I, IV en V bevatten voorspelen waarin de volledige psalmmelodie aan bod komt, terwijl in de nummers II en III een deel van de melodie klinkt.
“De eerste en de vijfde bundel hebben de rijkste inhoud”, vindt Van Twillert. “Verschillende voorspelen uit deze boeken vragen meer studie. Over het algemeen kan een gemiddelde amateur-organist goed uit de voeten met mijn voorspelen.”
Herkenbaarheid van de melodie staat hoog in het vaandel bij Willem van Twillert. “De lessen van mijn vroegere liturgiedocent Frits Mehrtens nemen een belangrijke plaats in mijn denken in. Volgens Mehrtens is een voorspel bedoeld om mensen een lied in de mond te leggen. Daarom moet je in een voorspel de melodie niet opsieren -wat in een koraalbewerking wel kan- of met een soort negentiende-eeuws karakterstuk op de proppen komen.”
Spiegel
Werk van achttiende-eeuwse componisten als Kittel, Homilius en Krebs diende voor Van Twillert vaak als inspiratiebron. “Aan Bach spiegel ik me nooit, want diens niveau is voor mij onbereikbaar.”
De psalmbundels bevatten echter niet alleen voorspelen in een achttiende-eeuwse stijl, maar ook veel werken in een romantische toonzetting “Veel mensen weten niet dat ik bijvoorbeeld graag symfonieën van Widor speel. Ik heb de achttiende-eeuwse stijl vroeger bewust gehanteerd en ben door het werk van de meesters uit die tijd gekropen. Een zinvol leerproces, want componisten uit die tijd waren ontzettend inventief.
Inmiddels heb ik het pad van de stijlkopie verlaten. Niet voor niets heb ik voor de cd die voornamelijk psalmvoorspelen uit mijn bundels bevat, gekozen voor een compromisorgel. In dit Metzler-orgel in het Duitse Krefeld smelten barokke en romantische klankkleuren prachtig samen. Overigens staat op deze uitgave ook een bravourestuk in een zwierige Frans-romantische stijl, de Intrada Nuptial “Wilt heden u treden”.
Ik ben tegenwoordig vooral eclectisch bezig. Poulenc is een van mijn favoriete componisten. Hij haalde de bouwstenen voor zijn muziek uit allerlei stijlen en maakte daar iets moois van.”

Geen zwaktebod

Dat zijn psalmvoorspelen geen eigentijds klankbeeld hebben, is een bewuste keus van Van Twillert. “Naar mijn mening hoort avant-gardemuziek niet in de kerkdienst thuis. Ik kies daarin een andere weg dan verschillende collega’s en mijn conservatoriumdocent Piet Kee, aan wie ik goede herinneringen bewaar.”
Enkele psalmvoorspelen van de Amersfoortse organist, zoals die van de Psalmen 46, 56 en 80, klinken desondanks een tikkeltje modern door de open kwinten in de begeleiding. Na reacties van organisten dat ze dergelijke voorspelen niet in de eredienst konden gebruiken, besloot Van Twillert deze stijl minder te hanteren. “Ik vind dat geen zwaktebod. Mijn doelgroep bestaat uit spelers die elke zondag naar de orgelbank trekken en soms pijn in de buik hebben, die zich afvragen: Zal het wel lukken? Die mensen wil ik bruikbare muziek aanreiken, op diverse niveaus. Dat ik elke twee weken een brief of een mailtje krijg met de oproep door te gaan met componeren, doet me goed.”
Willem van Twillert kijkt tevreden terug op het psalmproject. “Het is goede muziek binnen de grenzen die ik mijzelf had gesteld. Muziek met een eigen aanpak. Neem bijvoorbeeld het voorspel van Psalm 27. Bij een kort, eenvoudig voorspel waarin je niet aan de melodie wilt sleutelen en je niet voor een fugavorm kiest, zijn de mogelijkheden beperkt. Wat kun je harmonisch dan nog? Ik neem in zo’n geval een kernachtig motief uit de psalmmelodie en voer die op een naar ik hoop verrassende manier door verschillende toonsoorten.
Ik val voor een zekere soberheid. De soberheid die ook de muziek van mijn leermeester Klaas Bolt kenmerkte. Wat hij liet horen, leek zo simpel. Totdat ik het zelf moest doen”
De musicus heeft na de afronding van zijn psalmenproject overwogen zijn pen een tijdje neer te leggen. Veel komt daar nog niet van terecht. “Soms vraagt een leerling om een voorspel over een lied uit het Liedboek. Het wordt dan bijvoorbeeld veel gezongen, terwijl hij er maar één voorspel van heeft. Dan ga ik maar aan de slag en ben er vervolgens vaak dagenlang enthousiast mee bezig. Ik ben gelukkig met mijn bestaan. Ik geloof dat ik niet ziek behoef te worden om te leren dankbaar te zijn of om te genieten van kleine dingen.”
Mede n.a.v. “Voorspelen over alle psalmmelodieën”, door Willem van Twillert; zeven bundels, circa 11,- per stuk.
De cd “Willem van Twillert speelt eigen werk IV”, Metzler-orgel, St.-Cyriakus, Krefeld-Hüls; STPOP 2002/2; 17,95.

© Reformatorisch Dagblad, alle rechten voorbehouden